11. Het NAM

Tegen drie uur in de middag parkeerde gedeputeerde Govert Draaiman zijn zwarte Audi S8 bij het fonkelnieuwe gebouw van het NAM op het Boogplein in Winsum. De auto bleek veel te groot voor de smal en scheef aangelegde parkeerhavens bij het donkerrode gebouw, zodat Draaimans voertuig anderhalve parkeerplaats in beslag nam. 

Naast Govert zat zijn oudste zoon Rupert, wethouder van de gemeente Wad & Klei. Vader en zoon zouden vanmiddag officieel en feestelijk overgaan tot het openen van het NAM: het onlangs opgeleverde Noordelijke Aardbevingsmuseum. Bij het uitstappen werden ze begroet door Jannes Kelder, de vanuit de Randstad ingevlogen kersverse museumdirecteur. Het was een mooie winterse dag. De temperatuur lag enkele graden boven nul en het was half bewolkt.

Na een zoektocht van enkele jaren bleek het Boogplein in Winsum uiteindelijk de beste keuze voor de locatie van het NAM. Dat dorpsgebied stond immers al jaren leeg en niemand had het voor elkaar gekregen een acceptabele invulling te verzinnen voor het centraal gelegen terrein, ondanks vele dure onderzoeksrapporten en ontelbare vergaderingen. Dankzij slimme politieke manoeuvres was het Govert Draaiman vanuit de provincie, en zijn zoon Rupert vanuit de gemeente, gelukt om het grote gapende gat van Winsum te vullen met het museum. De dorpsbewoners waren in de loop der jaren zodanig murw geslagen door het jarenlange zoeken naar een goede bestemming, dat ze de komst van het museum gelaten hadden geaccepteerd. 

De bouw en de inrichting van het NAM had ongeveer anderhalf miljard euro gekost, een stevig bedrag dat door de gemeente Wad & Klei, de provincie Groningen en het Rijk was opgehoest. 

In de gemeenteraad had de hoogte van de gemeentelijke bijdrage aan het project weliswaar tot enig gemopper geleid, maar uiteindelijk werd unaniem ingestemd met de uitgave ervan. Even was het spannend geweest. Tijdens een van de debatten over de komst van het museum namelijk vroeg een net gekozen, nog jong en ambitieus raadslid aan de verantwoordelijke wethouder – Rupert Draaiman – hoe het toch mogelijk was dat zo’n duur gebouw neergezet kon worden, terwijl duizenden burgers nog wachten op versterking van hun huizen en nog wachten op een fatsoenlijke vergoeding van hun schade. Het antwoord was even simpel als intrigerend geweest: het geld voor het museum, zo maakte de wethouder duidelijk, kwam uit een speciaal fonds om de leefbaarheid in het bevingsgebied te vergroten. De bouw van het museum zou dus niet ten koste gaan van de versterkingsoperatie of de schadeafhandeling. Op de vervolgvraag of het geld uit het leefbaarheidsfonds dan niet kon worden overgeheveld om de versterking van de huizen te bespoedigen, schudde de wethouder resoluut het hoofd. ‘Het zijn verschillende geldstromen,’ had hij geantwoord. ‘Geld uit het ene potje kan natuurlijk niet zomaar naar een ander potje.’ Het jonge raadslid waagde het nog een laatste vraag te stellen: waarom is het geld niet van meet af aan ingezet om direct ten goede te komen aan de veiligheid van de burgers? De wethouder verwees naar de raadsnotulen van enige jaren geleden. Daaruit volgde dat de gemeenteraad het geld dat exclusief was bedoeld voor de leefbaarheid, zonder discussie gretig had geaccepteerd. ‘Daar valt niets meer aan te doen,’ zo stelde de wethouder. ‘Gedane zaken nemen geen keer.’

Rupert Draaiman had in zijn jaren als wethouder laten zien dat hij over minstens zoveel politiek talent beschikte als zijn vader. Govert wist het zeker: eens zou zijn zoon het schoppen tot minister, of misschien zelfs minister-president.

Voorafgaand aan de opening van het NAM kregen Govert en Rupert Draaiman van museumdirecteur Kelder een enthousiaste rondleiding om en in het gebouw. Het museum was gericht op bezoekers uit binnen- en buitenland die graag eens kennis wilden maken met de gevolgen van de aardgaswinning in het Groningerland. Grote spandoeken binnen en buiten het dorp – steeds nét een beetje scheef opgehangen – leidden bezoekers met pakkende slogans naar het pand. ‘Van scheur tot klemmende deur – bezoek het NAM!’, viel erop te lezen. En ook: ‘Kom mee en ervaar een drie komma twee!’

Aan de voorkant van het museum wapperden een zestal Groninger bevingsvlaggen. Aan de zijkanten van het gebouw waren, schuin naar beneden lopend, houten stutten geplaatst. Voor de sier, natuurlijk, want het gebouw was extreem bevingsbestendig gebouwd. Het was het meest veilige en robuuste gebouw in de provincie. Kwade tongen beweerden dat onder het museum een bunker was geplaatst om bestuurders uit de omgeving – waaronder die van stad en provincie Groningen –  een veilig onderkomen te kunnen bieden in geval van een verwoestende beving, een aanstaande oorlog of een andere dreiging.

Vrijwel niets in het gebouw was waterpas gebouwd. Met opzet stonden deuren, raamkozijnen en vloeren steeds een aantal graden uit het lood. Op deze manier kon het publiek zelf voelen en zien hoe het was om rond te lopen in een Gronings gebouw dat getroffen was door een stevige beving of dat door de gaswinning was verzakt. Een speciaal luchtsysteem simuleerde – zonder dat het echt vervelend werd – een continue tochtstroom, alsof er buitenlucht via kieren tussen raamkozijnen en muren naar binnen kwam. Zo voelde het net als in het echt.

Naast een doorlopende expositie van foto’s van de gaswinning, van gesloopte en gestutte panden, van schade en van herstelwerkzaamheden, kende het museum – speciaal voor kinderen en nieuwsgierige volwassenen – een unieke kamer waarin (uiteraard op veilige en gecontroleerde wijze) een Groninger beving gevoeld én gehoord kon worden. Daarbij kon met een simpele druk op een knop gekozen worden uit een beving met een magnitude van 1,4 of 2,7 op de schaal van Richter. Tegen slechts een kleine meerprijs kon een beving van 3,2 op de schaal van Richter worden ervaren. Een klein informatiebordje in de bevingskamer informeerde de bezoeker dat er in het echt nog zwaardere bevingen geweest waren in het Groningerland. Het museum had tenslotte vooral een educatieve doelstelling.

Govert en Rupert Draaiman liepen na afloop van de korte rondleiding met Jannes Kelder naar de zaal waar de openingshandeling zou worden verricht. Die zaal, de Slochterenhal genoemd, was al goed gevuld met genodigden en journalisten. 

‘Het is prachtig geworden,’ zei Govert Draaiman tegen Kelder. ‘Het is een heel mooi museum waar iedere Groninger trots op mag zijn. Het is fijn dat we nu allemaal een plek hebben waar we de herinnering aan de gevolgen van de gaswinning levend kunnen houden.’ Directeur Kelder was zichtbaar blij met het compliment. 

Vlak voordat ze de Slochterenhal binnenstapten, schoot Govert Draaiman iets te binnen. ‘Ik heb nog een vraag, meneer Kelder. Ik heb binnenkort nog een passende locatie nodig om iets wereldkundig te maken. Iets dat de toekomst van de Groningers raakt, maar dat ook van nationaal belang zal blijken te zijn. Mijn plannen voor het Groningen van morgen. Denkt u dat uw museum daarvoor geschikt kan zijn? Ik zit te denken aan een toespraak, live uit te zenden op de regionale televisie en radio. Uiteraard zal het vanzelf ook de nodige publiciteit opleveren voor uw museum.’

De museumdirecteur knikte driftig het hoofd. ‘Dit zal de perfecte locatie daarvoor zijn, meneer Draaiman!’ zei hij. ‘We voelen ons vereerd!’ Govert en Rupert Draaiman keken elkaar tevreden aan. 

Even later, na korte toespraken van vader en zoon Draaiman, werd de symbolische openingshandeling verricht: het opendraaien van een grote rode afsluitkraan, die als museumstuk stond opgesteld in de Slochterenhal.

10. Bevingsbijeenkomst

Op een donderdagavond, begin januari, liep Gerard Vlietstra tegen kwart voor acht in een miezerige nevel in de richting van het kleine benzinestation in Den Andel. Het was maar een klein stukje lopen vanaf zijn huis aan de Oude Dijk. De wind was al een paar dagen afwezig, hetgeen uitzonderlijk was in die streek. Uit gewoonte had Gerard zich winters warm gekleed, maar buiten was het zacht. Af en toe veegde hij het haar weg, dat nattig voor zijn ogen viel. Hij was benieuwd of hij het lange haar kon volhouden. In een opwelling had hij het bij zijn laatste bezoek aan zijn kapper, Kevin Schutsma, niet laten knippen.

Gerard was heel benieuwd waar hij terecht zou komen. Hij vond het ook best spannend. Hij had de instructie gekregen om viermaal op de groene deur van de schuur achter het benzinestation te kloppen, en het wachtwoord paraat te hebben als er bij het openen van de deur naar werd gevraagd. Dit wachtwoord moest hij zelf zien op te pikken uit een van de advertenties in de woensdageditie van de regionale huis-aan-huis krant, ‘De Hoogelander’. Hem was verteld dat hij in de krant moest zoeken naar een advertentie van groentewinkel Lubberingh te Westernieland, om er achter te komen welke groente tot en met het weekend in de aanbieding was. Dat was dan het wachtwoord. Gerard had nog nooit van een groentezaak in Westernieland gehoord, en ook een zoektocht op het internet leverde niets op. Wel trof hij in de krant de advertentie, en de aanbieding van de week.

Hij mocht niemand vertellen waar hij heen ging die avond. Dat was best lastig, omdat zijn vrouw, Helen, natuurlijk zou willen weten waar hij zou uithangen. Het was niets voor Gerard om geheimen te hebben voor zijn vrouw, maar hij wilde heel graag naar de bijeenkomst in het dorp. Hij was daar voor uitgenodigd door kapper Kevin. Op de avond zou gesproken worden over de aardbevingsproblematiek, maar wat er precies ter sprake zou komen wist hij niet. Hij had bij zijn laatste bezoek aan Kevin met hem gesproken over andere manieren om op te komen tegen het gaswinningsbeleid. Andere manieren dan de in hun ogen zinloze en holle protestmarsen, waar bijvoorbeeld Gerards echtgenote – met vele anderen – nu al een aantal keren aan had meegedaan. Gerard had geen idee welke andere manieren er zouden kunnen bestaan. Hij pikte wel eens iets op uit het nieuws, maar heel effectief was het in zijn ogen niet. Misschien dat hij er na vanavond anders over ging denken. Waarom het overleg van vanavond stiekem moest, in een schuur achter het tankstation, dat wist Gerard niet. Maar hij had Kevin beloofd zijn mond te houden, dus hij hield het voor zich.

Dagenlang had Gerard nagedacht om een manier te vinden om het huis een paar uurtjes te kunnen verlaten, zonder te vertellen waar hij werkelijk heen ging. Het probleem loste zich tot zijn opluchting vanzelf op, doordat Helen enkele dagen ervoor had aangekondigd op dezelfde donderdagavond naar haar vriendin Marieke Waterman in Ulrum te gaan, voor een kopje thee en om te praten over een handwerkclubje dat de beide dames wilden opzetten. Hun kennende, zou Helen pas rond een uur of elf thuis zijn. De bijeenkomst in het dorp stond gepland tot ongeveer tien uur. De timing was dus goed.

Het benzinestation in Den Andel was een bijzonder exemplaar. De witte pomp was een van de weinige in Nederland die nog een pompbediende had die de benzine tankte voor de automobilist. Als de pet goed stond, werden ook de autoruiten snel en goed gepoetst. De bediende was Hajo Luikert, de zeventigjarige echtgenoot van Elizabeth Luikert-Jousma, de eigenaresse van de pomp. Zij – meestal Betje genoemd – was achtenzestig en rekende met de klanten af in het kleine winkeltje bij de pomp. Naast kassa voor de pomp bood het winkeltje een aardig assortiment aan vergeten boodschappen, met op zaterdag bovendien vers afgebakken broodjes. Pomp en winkel waren iedere dag geopend van zeven uur in de ochtend tot zes uur in de avond. Het tankstation en het winkeltje waren van grote waarde in het kleine dorp. Het was de enige plek waar vrijwel iedere dorpsbewoner met regelmaat kwam.  

Gerard naderde het tankstation en ging wat langzamer lopen, om niet de groene deur van de schuur erachter te missen. Het pand dat de pompwinkel en de schuur herbergde was een oud boerderijtje dat parallel aan de weg lag. Er schoot een regel uit een oud liedje van Jim Lowe in zijn hoofd: Green door, what’s the secret you’re keeping?

Gerard zag twee auto’s in de parkeerhavens naast de schuur. Een ervan herkende hij direct: de zwarte pick up truck van Kevin, een Dodge Ram. De andere was een oude knalgele Opel Ascona. Gerard wist niet van wie die was, maar hij had de opvallende auto wel eens door het dorp zien rijden.

Gerard trof nog geen groene deur. Aan het einde van de schuur gekomen zag hij een smal, schaars verlicht steegje dat haaks op de weg stond en achter de schuur langs liep. In het halfdonker zag Gerard enkele fietsen staan. Hij liep het steegje in, en trof na een meter of zes een groene deur met daarboven een lamp. Zijn hart klopte sneller dan normaal toen hij viermaal op de deur klopte. Na een seconde of tien werd de deur op een kier geopend. ‘Wachtwoord?’ vroeg iemand met een Groningse tongval. Gerard schraapte licht zijn keel en noemde luid en duidelijk de groente die hij uit de krant had opgepikt: ‘Pastinaak!’ Met een ruk ging de deur verder open, en Gerard werd snel aan zijn arm naar binnen getrokken. ‘Jezus man,’ zei degene die de deur had geopend, ‘Kint nog harder? Vort, noar binnen!’

Gerard was terechtgekomen in een portaal, waar hij goed bekeken werd door de deurman. Het was een grote kerel met een kaal hoofd. ‘Jij bent Gerard zeker,’ zei hij. ‘Voort eerst hier, via Kevin, toch?’ Gerard knikte en stak zijn hand uit. ‘Ik ben Robbie,’ zei de ander, de hand van Gerard schuddend. ‘Loop mor deur, Kevin is er ook al.’ 

Verbaasd betrad Gerard de ruimte achter het portaal. Die was ingericht als bruine kroeg van weleer. De ruimte, ongeveer acht bij tien meter, kende veel hout, veel bruin en een twaalftal tafeltjes met stoelen. Achterin stond een glimmende bar, met aan de achterwand, tot aan het plafond, planken vol flessen en prullaria. In een van de hoeken, half in het donker, stond een oude staande piano. Het licht in de ruimte was gedimd, gelig van kleur, en de muziek stond aan. Een countryliedje, hoorde Gerard, maar hij kon niet helemaal goed plaatsen welke het was. Verdeeld over vijf tafels telde Gerard negentien mensen: negen vrouwen en tien mannen. Hij kende er niemand van. Hij had Kevin nog niet gezien.

Achter de bar stond een lange man met een grijze snor, gekleed in een lichtblauwe overall. Hij droeg een rode baseballcap waarop in zwarte letters het woord ‘Caltex’ stond geschreven. Gerard herkende de man direct als Hajo van de benzinepomp. 

‘Nou, dit kende je nog niet hè?’ zei Kevin, terwijl hij van achteren op Gerard afliep. Gerard draaide zich om en glimlachte. ‘Nee, inderdaad,’ zei hij. ‘Man, ik woon hier al tien jaar, maar ik heb nooit geweten dat hier een kroeg zat!’ Kevin schudde zijn hoofd. ‘Dat weet je ook niet. Dit bestaat namelijk niet.’ Gerard keek verbaasd. ‘Hoe bedoel je? Dit… oh, dit is illegaal?’ Kevin plaatste zijn wijsvinger op zijn lippen. Gerard knikte en ging fluisteren. ‘Een stille kniep dus. En dan elke woensdag in de krant zoeken naar het wachtwoord om binnen te komen?’ vroeg Gerard. Kevin schudde zijn hoofd. ‘Nee, die poespas is alleen voor dit besloten clubje. Een beetje overdreven als je het mij vraagt, maar goed. Dit groepje komt zo eens in de maand hier bij elkaar. De kroeg zelf is alleen op vrijdag en zaterdag open. Als je dan gezellig een borrel wil doen, moet je eerst op audiëntie bij de baas. Betje dus. Op de overige avonden, zoals deze donderdag, is ze alleen open voor besloten vergaderingen zoals deze. Maar ik heb geen idee wat hier door de week nog meer komt aan clubjes.’ Bijzonder, dacht Gerard. Waar een klein dorp groot in kan zijn: geheimen. 

‘Kom,’ zei Kevin. ‘Haal een kop koffie bij Hajo. Volgens mij gaan we zo beginnen.’ 

Stipt om kwart over acht startte de bijeenkomst. Ene Boelo, een man van eind vijftig, had de leiding. Hij had een strenge, serieuze blik. Vast een accountant, dacht Gerard. Of een schoolmeester.

Het werd Gerard duidelijk dat hij was beland in een bijeenkomst van een actiegroep die zich ‘Gas Eraf!’ noemde, gericht op het snel afbouwen van alle gaswinning in de provincie. Geen van de aanwezigen zag meer heil in demonstraties en fakkeltochten. Deze mensen hadden een ander pad gekozen: de weg van een actieve, fysieke uitdrukking van hun ongenoegen. 

Eerst liet Boelo een ieder die dat wilde kort iets vertellen over hun meest recente ervaringen rondom schadeafwikkeling en woningversterking. Er werd gesproken over willekeur, ongelijkheid en de waarde van rapporten waaruit zou blijken dat een woning – alsnog – veilig werd bevonden. Gerard merkte dat het af en toe duizelde bij hem. De gaswinning had tot ongekend complexe regelgeving geleid, die niet meer eenvoudig viel te doorgronden.

Na een kort moment waarin Gerard, de enige nieuweling van de avond, zich kort mocht voorstellen, kwam het laatste en belangrijkste agendapunt aan de orde: de acties in het nieuwe jaar. 

‘Nou, beste mensen,’ begon Boelo. ‘Ik ben benieuwd wat voor plannen jullie onder de kerstboom zoal bedacht hebben voor het komende jaar. Het doel, zoals afgesproken: met ludieke acties blijvend aandacht vragen voor de bevingsproblematiek, met zoveel mogelijk aandacht van de regionale en landelijke media. Niet lijdzaam stilzitten, maar actief werken aan het sluiten van álle gaskranen.’ Na enig aandringen kwamen de ideeën los, die vervolgens stuk voor stuk besproken werden. 

Ene Riena had met haar buurvrouw, die ook aanwezig was, bedacht dat ze met een aantal mensen een lint in de provinciekleuren zouden kunnen haken, die uiteindelijk rondom het dorp Loppersum zou worden gelegd. ‘Om ze daar een hart onder de riem te steken, of beter: een riem onder het hart!’ Bij de doorgaande wegen zou het lint de hoogte in moeten, via bijvoorbeeld lantaarnpalen of ander straatmeubilair. Enkele aanwezige boeren beloofden te helpen met hun voertuigen. 

Trui en Harm Jan, een echtpaar uit Baflo, opperden het idee om giertanks met snert te vullen, en de inhoud te dumpen bij het NoGaBed, het Noordelijke Gasbedrijf aan wie de aardgaswinning was vergund. ‘Wij in de prut, zij in de prut!’ riep Harm Jan. Het plan kon rekenen op een groot applaus. Boer Luit zei dat hij de boel een dag later wel zou opvegen met zijn trekker, zodat er geen blijvende milieuschade zou worden aangericht door de snert van Trui. 

Tot slot was er nog het plan van Karst en Henry, twee leden van de Kunstgroep Gas(t)vrij Middelstum. ‘Wij willen in Huizinge een Monument van Gebakken Lucht gaan bouwen, als symbool voor de lege beloftes die al meer dan tien jaar worden gedaan,’ zei Henry. ‘We laten een wethouder komen om het te onthullen door hem een niet bestaand lintje te laten doorknippen.’ Een ieder vond het een mooi idee. Maar: het zou wel zo netjes zijn, meende Boelo, als de wethouder op de hoogte werd gesteld van het feit dat het ging om een nepkunstwerk. Die opmerking leidde tot enige consternatie, omdat met name Karst erop stond dat erkend werd dat hun plan een unieke, kunstzinnige uiting met een betekenis was, en beslist geen ‘nepkunstwerk’. Boelo bood zijn excuses aan, waarna de gemoederen weer bedaarden. Hij begon daarna de avond af te sluiten.

Uit de donkere hoek van de piano klonk ineens een harde, diepe noot. Een lage E, dacht Gerard. Een tikje vals. Iedereen viel stil. Uit dezelfde duistere hoek kwam een stem, die op gedragen toon begon te spreken. ‘Ik was laatst op de dijk boven Den Andel,’ zei de persoon. ‘Daar zag ik een zeearend.’

Iedereen in de kroeg bleef een tijdje stil, op de muziek na. Alle aanwezigen keken richting de piano. Enkelen begonnen wat te grinniken. ‘Das geen wonder,’ riep Robbie. ‘Die zie je hier voaker.’ Meer gelach. ‘Die komen ja bie Lauwersmeer weg!’ riep Trui. Nog meer gelach. 

De spreker in de hoek bij de piano stond op en liep langzaam naar de mensen die bij de tafeltjes zaten. Hij had halflang haar, droeg een bril en had een zwarte Fedora op zijn hoofd. Hij was gekleed in een iets te kort aangemeten zwart pak met krijtstreep. In zijn hand hield hij een whiskyglas, half gevuld. Hij sloeg de inhoud in een keer achterover, zette het glas met een klap op een tafeltje en zei: ‘Jullie zijn onwetend. Ik zag namelijk ook een vale gier. En een koppel wolven.’ In de stilte die volgde, liep de man met opgeheven hoofd de stille kroeg uit. 

Even later was het geluid te horen van een oude auto, die pruttelend wegreed. 

Boelo doorbrak aarzelend de stilte. ‘Nou goed jongens, we sluiten af,’ zei hij. ‘We hebben goed gewerkt vanavond. Stuk voor stuk mooie plannen, dunkt me, waar we zeker mee verder moeten. Help elkaar, en zet hem op.’

Hajo zette de muziek wat harder. Gerard herkende direct het liedje: Tennessee Whiskey. Hij liep naar de bar en bestelde een pilsje, dat vakkundig door Hajo met een mooie schuimkraag werd getapt.

Kevin liep op Gerard af, met een glas rode wijn in de hand. ‘Wat vond je van de avond?’ vroeg Kevin. Gerard zuchtte. ‘Tja, geen idee Kevin. Stuk voor stuk betrokken mensen natuurlijk, maar of dit zoden aan de dijk zet? Haken om Loppersum een hart onder de riem te steken?’ Kevin lachtte. ‘Een riem onder het hart! App me binnenkort anders even voor een nieuwe afspraak. Lang haar verdient ook aandacht. Dan kunnen we hier nog eens verder over kletsen. Of dit dan de juiste weg is: linten haken en snert in de giertank.’ Gerard knikte. ‘Is goed. Enne… wat was dat voor iemand? Over de zeearend en de gier?’ Kevin nam een slok wijn. ‘Niemand weet volgens mij hoe hij heet. De een noemt hem Jack, de ander noemt hem Daniel. Hij beweert een dichter te zijn. Draagt hier af en toe wat voor, meestal ongevraagd. Woont in Pieterburen volgens mij.’ Gerard nam een slok bier. ‘En kennelijk lust hij hem wel,’ zei Gerard. ‘Met die illustere namen.’ Ze proostten. Gerard keek op zijn telefoon. ‘Oh, het is al half elf inmiddels. Ik stuur je binnenkort een berichtje, Kevin. Ik moet nu snel naar huis, voordat Helen thuis komt.’

Gerard liep naar buiten. De gele Ascona was weg. Buiten miezerde het nog steeds. De maan was al een tijdje op, maar niet zichtbaar door de wolken die als een donkere deken boven het dorp hingen.

9. Buurten bij Bykema

Bent Bykema hing languit in de oude aftandse rookstool in de woonkamer van de Bykemaheerd. De oude boer had een deken om zijn bovenlijf geslagen. Een tweede lag over zijn schoot. Het was koud in het voorhuis en het rook er muf. De houtkachel was het hele najaar nog niet aan geweest. Pas als het zou gaan vriezen, zou Bykema er een houtblok aan wagen. Zo lang hij zelf niet klaagde, was het goed. Hij had immers kind noch kraai.

Boven hem hing een schamel lampje dat een mager schijnsel gaf. Het was tegen half twaalf in de avond. Buiten was het winderig. 

Bykema was diep in slaap en snurkte. Naast hem, op een oud melkkrukje, stonden een leeg borrelglas, een fles kruidenbitter en een volle asbak bovenop enkele geopende brieven en een ansichtkaart. Voor hem, op de grond, stond een schaaltje waarop hij eerder die avond wat droge worst had gesneden. Hij had de laatste plakjes aan zijn Friese stabij Pybe gegeven. Ook die lag nu te slapen, in een rieten hondenmand naast zijn baas.

Zo ging het vrijwel elke avond. Na het avondeten, dat vaak niet veel om het lijf had, belandde hij in de stoel om de post te lezen. Daarna rookte hij een sigaar en werkte hij enkele borrels naar binnen met wat worst. Vervolgens viel hij al snel in een diepe slaap. Meestal werd hij rond een uur of twee in de nacht wakker om te plassen, waarna hij zijn bed opzocht om de rest van de nacht in door te brengen. 

Of ook deze avond volgens het vertrouwde stramien zou verlopen, was de vraag. Want tegenover Bykema, in een donkerbruine fauteuil van versleten buffelleer, zat Mascha Ikanova. In haar handen hield ze het oude hagelgeweer dat van Jens Boukema was geweest. Het wapen was geladen, schietklaar en op Bykema gericht. Mascha hield haar rechterwijsvinger op de trekker. Naast haar, op de grond, lag de deken waarin ze het geweer had meegenomen. Ze droeg zwarte schoenen, een zwarte broek, een zwarte winterjas en een rode, wollen muts.

De afgelopen weken was ze heimelijk Bykema’s gangen nagegaan en had ze de dagelijkse patronen in en rond de Bykemaheerd in kaart gebracht. Al snel was ze erachter gekomen dat Bykema de deuren die toegang gaven tot het voorhuis nooit op slot deed en dat hij vrijwel iedere avond alleen doorbracht, vanaf een uur of tien slapend in de rookstoel. Stabij Pybe bleek geen obstakel. De oude hond sloot al snel vriendschap met de vreemdeling die rond de boerderij zwierf, met dank aan enige snacks en wat zoete, Slavische woorden. 

Van Jens, die jammerlijk was omgekomen in de mestsilo, had Mascha begrepen dat Bykema hem bedrogen had, met als gevolg dat hij zijn bezit voor een veel te lage prijs had moeten verkopen. Mascha had diep nagedacht en hield Bykema uiteindelijk verantwoordelijk voor Jens’ dood. Ze had deze avond de Bykemaheerd betreden om wraak te nemen. Onversneden, ongeremde, onbelemmerde wraak. 

Jens had tegenover Mascha gespeculeerd dat ook de provincie bij de dubieuze gronddeal betrokken was. Daarbij was de naam Govert Draaiman gevallen, de gedeputeerde die verantwoordelijk was voor het provinciale grondbeleid. Het zou Jens niet hebben verbaasd als zou blijken dat Bykema zijn grond voor een hogere prijs had doorverkocht aan de provincie. Mascha had Draaimans naam genoteerd in een vaal, gelig boekje, onder die van Bykema.

Op het melkkrukje, deels onder de asbak, zag Mascha de ansichtkaart. Met de loop van het geweer op Bykema gericht stond ze voorzichtig op om de kaart te pakken, om daarna weer te gaan zitten. Met veel moeite fluisterde ze met een zwaar accent de woorden op de voorkant: ‘Groeten uit Den Haag’. Het plaatje op de kaart, een foto, zei haar niets. Het was een afbeelding van – wat leek – een groot, breed kasteel aan de rand van water. Ze draaide het kaartje om. Het was gericht aan ‘dhr. B. Bykema’. Links van de adressering las ze, zonder de woorden volledig te begrijpen: ‘Groen licht. Ik kan los. Groet, Govert.’ Het handschrift van de afzender was duidelijk en scherp. Mascha stak het kaartje in een binnenzak van haar jas.

Nog steeds was het wapen op Bykema gericht.

Zou ze zonder meer schieten? Of zou ze hem eerst wakker maken en hem laten bekennen voordat ze het hagelschot zou lossen? Moest een verdachte niet altijd het laatste woord worden gegund? Maar Bykema was geen verdachte, dacht Mascha. Hij is de dader. Hij is schuldig en het is tijd dat hij zijn verdiende straf krijgt. Oog om oog, tand om tand.

Wat had ze een goed leven kunnen hebben met Jens, dacht Mascha. Op zijn mooie boerderij in de polder. In haar gedachten had ze hun kinderen al vrolijk op blote voeten zien rondrennen op het erf. Bykema had al haar dromen laten verdampen.

Ze pakte het geweer stevig vast, zich schrap zettend voor de terugslag. Ze stond op het punt kracht te zetten op de trekker.

Pybe geeuwde en kwam moeizaam en kwispelend zijn mand uit. Hij liep naar Mascha en ging naast haar zitten. 

Mascha richtte de loop schuin omhoog en liet de kolf rusten op haar rechterdijbeen. Ze aaide Pybe op zijn kop. De hond moet het niet zien, dacht ze. Ze zette het wapen tegen de stoel, pakte wat snacks uit haar jaszak en leidde Pybe uit de woonkamer. Snel liep ze weer terug en sloot de deur. Bykema sliep rustig door.

Hoe moet dat straks met de hond, dacht Mascha. Die zal zijn baas moeten missen. Misschien moest ze hem meenemen, na het schot? Geen goed idee, dacht ze. Ze zou veel te veel opvallen met zo’n oude hond aan haar zij. Ach, ze zou na afloop voer voor hem neerzetten, de politie bellen met Bykema’s vaste telefoon en dan vertrekken. Iemand zou zich wel over Pybe ontfermen. Een iemand, hopelijk, met een schoner geweten dan Bykema.

Mascha richtte het geweer weer op Bykema, haar rechterwijsvinger op de trekker. 

Ze was nu al een uur in de Bykemaheerd, en begon de kou te voelen. De intense kilte. Ze rook de muffe, vochtige lucht, vermengd met de geur van sigaar. Ze keek rond in de kamer. Het was er kaal. Geen planten. Niets aan de muur, behalve oud en beschadigd pleisterwerk. Enkel dat ene lampje boven de stoel. Ze voelde het tochten langs haar benen. 

Ze bedacht zich dat ze Bykema nooit had horen lachen in de weken dat ze hem had geobserveerd. Hij blafte bevelen aan zijn knechten, zonder ook maar een moment plezier uit te stralen. Waarom hoorde ze nooit muziek, nooit een vrolijke noot? Waarom geen knapperend vuur in de kachel om de noordelijke winterkilte te verdrijven? Waarom leidde de rijke boer zo’n schraal leven?

Mascha keek nog eens goed naar de oude boer, snurkend in de stoel in de kou van de kale kamer. Ze begon zelf de eenzaamheid te voelen. Het gemis van Jens. Ze voelde een sterk verlangen naar een beter bestaan. Naar een rijker leven, zonder per se rijk te zijn. 

Als ze nu de trekker zou overhalen, zou ze Bykema eigenlijk uit zijn lijden verlossen, dacht ze. Het zou een genadeschot zijn op het slagveld van Bykema’s lege bestaan. Zou zijn straf niet veel beter passen als ze hem zou laten leven op deze akelige, zielloze plaats? 

Zo bleef ze een tijdje mijmerend zitten, starend naar de boer. Ze bekeek nog eens de ansichtkaart die ze had gepakt. ‘Groet, Govert,’ fluisterde ze.

Ze nam een besluit. Voorzichtig stond ze op. Ze liep naar de deur, opende die en haalde Pybe op. Ze legde wat snacks in de rieten mand en sloop de boerderij uit.

Buiten was het zacht gaan regenen. Mascha wikkelde het geweer in de deken en vertrok.

Ze liet Bykema achter, snurkend in zijn stoel. Tot aan zijn natuurlijke dood veroordeeld tot een armetierig leven in de harteloze treurnis van de Bykemaheerd.