8. Drie dagen in Den Haag

De zon had zich al diverse weken niet laten zien. Het najaar was grijs en geruisloos overgelopen in de winter. Het aanhoudende grauwe weer drukte op menig persoon. Velen liepen somber rond in de led-verlichte dagen voor kerst, het hoofd diep neergebogen. 

Govert Draaiman, de Groningse gedeputeerde Economie, Mijnbouw en Grond, stapte op station Den Haag Centraal goedgemutst in de intercitytrein die hem rechtstreeks terug zou brengen naar Groningen. Het weer had geen vat op de bestuurder, zeker niet na de laatste dagen in Den Haag. De trein was ongewoon vol voor het tijdstip, maar dit deerde hem niet; in de eerste klas was voldoende ruimte. Het was negen uur in de avond.

Draaiman was blij gestemd, maar moe. Hij had drie intensieve dagen doorgebracht in Den Haag. Die dagen waren volgepropt met overleggen, lunches, diners en borrels. Het doel: zijn plannen voor de toekomst van de provincie Groningen voorzien van een nationale verankering. Want zonder medewerking uit Den Haag zou het niet lukken. Tevreden blikte hij terug. Hij had de belangrijkste spelers aan zijn kant. De juiste ministers, de juiste partijen en de minister-president. En, cruciaal: de topambtenaren van de ministeries die hij nodig had.

Zijn driedaagse campagne in Den Haag kende een lange, uiterst zorgvuldige voorbereiding. Niets kon aan het toeval worden overgelaten. In een relatief korte periode dienden de juiste personen op het juiste moment gesproken te worden, in de juiste volgorde en in de juiste omstandigheden. Onder zijn strakke en strenge regie was het gelukt. Zijn kleine team, bestaande uit zijn persoonlijke adviseur Britt Zuller en zijn woordvoerder Derk Tjam, had hard gewerkt om het mogelijk te maken. Hij zou ze voor de kerst nog met een fraaie bonus belonen. Heel soms had hij aan hun loyaliteit getwijfeld, omdat hij af en toe een aarzeling bij hen merkte. Een kleine vertraging. Draaiman schreef het maar toe aan hun relatieve jeugdigheid. Het was nou eenmaal een andere generatie waar hij mee samenwerkte.

Het Haagse licht stond nu op groen. En: de voor zijn plannen bedoelde grond in de Groningse Emmapolder was binnen. Het laatste benodigde stuk was onlangs gekocht van Bent Bykema, die het land had overgenomen van de koppige Jens Boukema. Draaiman had natuurlijk gehoord hoe Jens aan zijn einde was gekomen. Met veel te veel drank in zijn lijf gestorven in een mestsilo. Wodka, zo ging het verhaal. Bent Bykema had hem verzekerd dat hij niets met Jens’ dood te maken had gehad. Althans niet rechtstreeks. Draaiman geloofde hem. Toch was er iets vreemds aan de hand. Want wie had de hulpdiensten gebeld met de melding dat Jens in de silo was gevallen? Hij had te horen gekregen dat een vrouw in gebrekkig Engels de brandweer en de ambulancedienst had gealarmeerd. Maar niemand wist wie die vrouw was of waar ze was gebleven. Bykema had wel eens gehoord dat Jens een vriendin had uit het voormalige Oostblok, maar meer wist hij ook niet. Het zal, meende Draaiman; niets om te vrezen.

Draaiman had aan het begin van zijn Haagse rondgang vertrouwen gehad in een voor hem gunstige uitkomst, maar helemaal zeker kon hij daarvan niet zijn. De Haagse politiek was grillig, en in zijn ogen – zeker vergeleken met zo’n dertig jaar geleden – wat kinderlijk. Voor je het wist was er weer een ruzie ontstaan rond de politieke zandbak, breed uitgemeten in de sociale media met de nodige beledigingen en inhoudsloze oneliners. Als dat rondom zijn plannen voor Groningen zou gebeuren, dan kon hij de uitvoering wel vergeten. Zo moest het niet gaan. Hij moest zijn project kunnen lanceren als een voldongen feit. Goed voorbereid. Geen discussie vooraf. Helaas zouden er, als de besluiten formeel waren genomen, de nodige bezwaren worden ingediend en zou hij met zijn eigen ambtenaren vaak naar de Raad van State moeten om tekst en uitleg te geven, maar hij ging ervan uit dat dit vooral tijd zou kosten. Van uitstel zou geen afstel komen.

Het was Draaiman de afgelopen dagen in Den Haag steeds gelukt zijn grootste troef uit te spelen: de cruciale, monumentale rol die hij speelde in het zoveel mogelijk openhouden van de Groningse gasputten. Als iedereen riep: ‘Geen Gronings gas meer,’ dan was hij degene die het bij de juiste personen en instanties – ook in de provincie – toch voor elkaar kreeg dat de kleine velden open bleven. Zorgen om de veiligheid? Het was Draaiman die ooit, in een grijs verleden in een torentje in Den Haag, het woord ‘leveringszekerheid’ had bedacht. Is het niet de bedoeling dat in de Waddenzee gas wordt gewonnen? Het gaat toch gebeuren, als Draaiman wordt ingeschakeld. Hij opereerde steeds achter de schermen, in de schaduwen van de wandelgangen en in de beslotenheid van achterkamertjes.

Hij reisde al jaren rond om te zorgen dat het Groningse gas deed wat het moest doen: veel geld opbrengen. De staatskas spekken. Het was Draaiman die met enkele juristen ongekend ingewikkelde bestuurlijke structuren had bedacht, om de schadeafwikkeling zoveel mogelijk te frustreren. Draaiman verdeelde en Draaiman heerste, in nationaal belang, zowel buiten als binnen de provincie.

Sommigen vermoedden zijn kwalijke rol in het geheel, maar de meesten – de Groningers in het bijzonder – lieten zich al jaren door hem om de tuin leiden en gaven hem steeds het voordeel van de twijfel. Was het niet Draaiman die altijd voorop liep bij protesten tegen de gaswinning? Was het niet Draaiman die moedeloos zijn hoofd schudde op de publieke tribune, bij de Haagse gasdebatten? Was het niet Draaiman die de pers machteloos te woord stond als er weer een beving was geweest? Alles was zorgvuldig geregisseerd en perfect geacteerd.

Nu naderde zijn pensioen, en wilde hij zoals iedere bestuurder die er toe doet iets van hemzelf aan de wereld nalaten. Zijn unieke plan voor de provincie Groningen. Project Jupiter. Nooit had hij iets teruggevraagd voor zijn rol in de gaswinning. Een beloning als een benoeming tot burgemeester, commissaris van de koning of minister had hij steevast afgewezen. Maar nu was eindelijk de tijd gekomen om te incasseren. In de afgelopen drie dagen had hij zijn beloning veilig gesteld. Zeker: velen in Den Haag waren verbaasd geweest over zijn plannen. Menigeen had hem voor gek verklaard. Maar ze konden niet anders dan Draaiman zijn zin geven. Hij wist teveel, en zou het land destabiliseren als hij een boekje open zou doen over zijn rol. Hij was de spreekwoordelijke spin in het web. Om hem te laten zwijgen, en om hem te belonen, mocht hij zijn plannen gaan uitvoeren.

Tegen kwart voor twaalf stapte hij in Groningen uit de trein. Via de H.N. Werkmanbrug liep hij onder een donker, nachtelijk wolkendek naar het centrum, naar café De Witte Kraai. Daar wachtten Britt en Derk, met wie hij het succes zou vieren. 

7. Op de kwelder

Een snijdende noordoostenwind joeg over de kwelder boven Den Andel. Het was einde middag, half december. De koude winterzon zakte al weg.

Het barre landschap leek verlaten, maar aan de rand – bij de rijsdammen – waren diverse figuren zichtbaar op de hogere delen. Zeven wolven stonden bij elkaar, de koppen naar elkaar toegekeerd. Een eindje verderop stond een koppel schapen. Weer een stukje verder stond een oude vrouw met lang grijs haar te roeren in een kookpot, die aan een roestige driepoot boven een rokerig vuur hing. 

Uit de lucht kwam een zeearend, al snel gevolgd door een vale gier. Ze landden in de buurt van de oude vrouw, die nu takjes en kruiden aan het kooksel toevoegde.

De arend en de gier liepen rond in kleine cirkels. Daarna stonden ze stil.

‘Het evenwicht schuift,’ zei de arend. ‘De lijnen verdikken en de kleur is rood.’ De arend sprak met een diepe stem. Hij was al oud, voor zijn soort. Hij was geboren en getogen rondom het Grote Water in het westen. 

De vale gier kwam van ver, maar ze vloog al een tijdje rond in de noordelijke wereld. Ze kon beamen wat de arend had gezien en gevoeld. ‘Er is rampspoed voorspeld,’ zei ze. ‘In het oosten, daar waar de hoge wieken draaien.’

‘Kan het tij nog gekeerd?’ vroeg de arend, zich richtend tot de oude vrouw bij het vuur.

De oude dame gaf geen antwoord. Ze keek naar de gier en de arend, haar ogen nat van de tranen. De damp uit de kookpot rook naar verraad en verdriet.

De vale gier liet haar hoofd hangen. ‘Slachtoffers zijn daders geworden,’ zei ze zacht. ‘Vrienden zijn verworden tot vijanden. Ik heb het gezien, daar waar de torens zijn.’

‘Het land is een spons,’ zei de arend. ‘De laatste drup moet er uit.’ 

De vale gier knikte. ‘Maar de prijs van rijkdom is wanhoop. Geen weelde.’

De zeven wolven richtten hun koppen op. Ze hoorden iets. Ergens, ver weg, diende zich iets aan. Snel en soepel rende de roedel weg. Over de zeedijk, naar het zuiden. 

‘Dat is vreemd,’ zei de zeearend, de wolven nakijkend. ‘Ik had een ander pad verwacht.’

‘Misschien draait de wind,’ zei de gier. ‘Maar het onheil zal komen.’

Daarop vlogen de vale gier en de zeearend weg, loom en langzaam. 

De schapen bleven achter. Ze staarden naar de grond. 

Ook de oude vrouw bleef op de kwelder. Haar lange haren wapperden in de koude, scherpe wind. 

Ook als ze zou willen gaan, moest ze blijven. Want zij was de aarde: het land dat was, is en ooit of niet meer zal zijn.

6. Mestsilo

Jens Boukema was belazerd. Belazerd, bedrogen, bedonderd. Het drong tot hem door op het moment dat Bent Bykema zijn erf opliep, nu drie dagen geleden, met het aanbod zijn boerderij en zijn land in de Emmapolder te kopen. 

Een tijd geleden was de provincie ook al langs geweest. Want ook de provincie wilde zijn land. Uiteindelijk rolde daar een best mooi bod uit, vond Jens. Hij had het prima gevonden elders in de provincie verder te boeren, het liefst met meer land. Maar Bykema bood hem later een veel lagere prijs dan hij van de provincie had kunnen krijgen. En dat bod had hij moeten accepteren.

Belazerd, bedrogen, bedonderd. Jens had zijn erf wel aan de provincie willen verkopen, maar had het proces even op zijn beloop gelaten omdat hij zeker wilde weten dat hij iets anders kon kopen met het geld dat hem was geboden. Hij had inderdaad iets nieuws gevonden. In Oost-Groningen, nabij Beerta. 

Maar ineens ging het snel. Vlak voordat hij contact wilde opnemen met de provincie om het laatste bod te accepteren, trok de provincie haar bod in. De reden: anders dan aanvankelijk gedacht, bleek zijn grond zwaar vervuild. Hij moest zijn grond zo snel mogelijk saneren. De melkfabriek wilde zijn melk niet meer vanwege de vervuilde grond en ook de bank had hem de rug toegekeerd. Dat gebeurde allemaal binnen een paar dagen tijd; ineens stond alles op z’n kop. 

En toen kwam Bent Bykema langs. Het stormde die dag. Zware windstoten tergden het erf van Jens; de dakpannen op het voorhuis roffelden in de wind. 

Jens wist honderd procent zeker dat zijn grond in werkelijkheid schoon was, maar hij wist ook zeker dat hij was overgeleverd aan krachten die hij niet met succes kon bevechten. Hij zou het nooit kunnen winnen van iemand als Bent Bykema met al zijn geld en zijn connecties. Als Bykema iets wilde, dan kreeg hij het. En nu wilde hij Jens’ land. Tegen een veel te lage prijs. Er werd een vuil spel gespeeld, dat was zeker, en Jens was de verliezer. Jens had geen keus; hij moest het aanbod van Bykema accepteren. 

Waarom zijn grond zo gewild was? Hij wist dat Bykema kort geleden al heel wat land aan de provincie had verkocht. Die wist vast meer, dacht Jens. Wordt het een grote Teslafabriek? Een serverpark voor Facebook? Daar zou qua energieverbruik dan weer een kerncentrale bij passen! Maar Jens had geen idee, hij giste maar wat. Het interesseerde hem eigenlijk ook niet.

Belazerd, bedrogen, bedonderd. Eerst had Jens zich erg boos gevoeld. Maar nu, op deze heldere decemberavond, voelde hij eindelijk enige berusting. Hij kon niets aan de situatie veranderen; hij kon beter proberen de situatie te accepteren. 

Mascha had vanavond heerlijk voor hen beiden gekookt – dat hielp. Ze hadden er een flesje wijn bij open getrokken. Een heerlijke Chardonnay. Niet om te vieren, maar om te begraven.

Na het eten was Jens een rondje gaan doen op zijn erf. Hij had een volle literfles wodka meegenomen. Uiteindelijk was hij buiten bij een van zijn stallen beland. Hij wilde de laatste pijn verdrinken in de wodka, om de volgende dag de balans maar eens op te maken. 

Het was een prachtige avond. De sterren waren goed te zien. De wind was nauwelijks aanwezig. Op het gras vormde zich een laagje rijp.

Mascha was binnen. Ze zat warm bij de houtkachel. Ze was Nederlands aan het leren met behulp van wat kinderboekjes die Jens voor haar had gekocht in de kringloop. Het was niet eenvoudig voor Mascha, maar Jens hoopte dat ze door zou zetten.

Jens dacht terug aan het moment dat hij Mascha voor het eerst had ontmoet. Het was een kletsnatte, winderige avond in november 2020. Jens was na het eten in de bank in slaap gevallen bij de televisie. Plots werd er op een raam van het voorhuis geklopt. Hij schrok wakker en stond op. Voorzichtig schoof hij het gordijn opzij. In de stromende regen zag hij een jonge vrouw staan. Ze leek tot op het bot doorweekt. Ze zag er verkleumd en vermoeid uit. 

Hij opende voorzichtig de voordeur. Hij had zijn hagelgeweer, een oude Browning die ooit van zijn vader was geweest, binnen handbereik. Het gebeurde niet vaak dat er in de avond bij hem werd aangeklopt. De politie was vaak ver te zoeken in deze contreien, zodat hij maar beter zelf kon optreden indien nodig.

De jonge vrouw was alleen en zei niets. Ze liet Jens de keus haar naar binnen te laten of niet. Uiteindelijk opende hij de deur volledig en liet haar in zijn woning.

Mascha bleek ze te heten. Mascha Ikanova. Ze was bijna een kop kleiner dan Jens en had halflang, donker – bijna zwart – haar. Jens maakte wat eten voor haar, dat dankbaar werd opgegeten. Jens toonde haar de badkamer en zorgde dat ze een opgemaakt bed kreeg in een van de logeerkamers.

De eerste paar weken zei ze niets. Geen enkel woord. Jens deed dagelijks zijn werk op de boerderij; Mascha rustte uit. Iedere avond kookte hij voor twee, en bracht het eten voor Mascha naar haar kamer. 

Op een middag kwam hij terug van zijn werk en trof hij twee dampende maaltijden op de keukentafel. Zwijgend aten ze het op. 

Die avond begon ze te vertellen. In gebrekkig Engels, waar Jens weinig van begreep. Hij bedacht een oplossing. Hij pakte zijn tablet en opende Google Translate. En ineens konden ze samen praten. Niet vloeiend, niet ideaal, maar toch.

Jens had zijn hele leven in de Emmapolder gewoond. Hij was er geboren en getogen. Mascha liet hem kennismaken met een geheel andere wereld. 

Ze vertelde dat ze was gevlucht uit een land, een voormalige Sovjetrepubliek, waar ze met een kleine groep in verzet was gekomen tegen het strenge regime. Ze vertelde niet om welk land het precies ging. Jens wist niet waarom ze dat niet wilde zeggen. Misschien voor haar eigen veiligheid? Wel meldde ze dat ze op heterdaad was betrapt tijdens een poging een standbeeld van Lenin op te blazen. Ze kon ternauwernood wegkomen. Haar vlucht leidde uiteindelijk, na een barre zwerftocht door Europa, naar de boerderij van Jens Boukema in de Groningse Emmapolder.

Toeval, of niet? Jens nam een stevige teug wodka. Hij had altijd moeite gehad met contacten leggen, zowel in het echt als via de computer. Het was nooit gelukt een relatie te krijgen met een vrouw. En ineens stond Mascha voor de deur. 

Hadden ze nu, na al die jaren, een relatie? Waren ze een stel? Jens dacht van wel. Jens’ leven bestond met name uit veel en hard werken, maar langzaamaan was er iets tussen hen gegroeid. Ze leek met plezier mee te werken op de boerderij, en ze leek plezier te hebben als er eindelijk eens tijd en energie was voor een gezamenlijk uitje. 

Toch vond Jens haar moeilijk te peilen. Ze had een favoriete stoel bij de houtkachel, en kon daarin soms uren zitten, bewegingsloos voor zich uit starend. Waar dacht ze op die momenten aan? Verlangde ze naar haar thuisland, ook al was ze daar niet veilig? Was het leven op de boerderij niet veel te saai en beperkend voor een jonge vrouw? Zou ze bij hem blijven? Of zou ze op een dag net zo plots vertrekken als dat ze bij hem voor de deur had gestaan? 

Jens dronk gestaag verder. Slok na slok. Hij stond op om zijn blaas te legen bij een struik. Hij merkte dat de alcohol al behoorlijk vat op hem had. Uit het niets begon hij te lachen. Te lachen om de absurde situatie waarin hij was beland. Zoiets kan toch niemand verzinnen? Belazerd door Bykema. En door de provincie nota bene.

Binnen, bij de kachel, legde Mascha het boekje weg waarin ze had gelezen. “Erik het eendje.” Jens was al een tijdje weg. Hij was ergens op het erf met een fles wodka. Mascha maakte zich zorgen om Jens. Ze had min of meer begrepen hoe Jens onlangs zijn land en zijn boerderij was kwijtgeraakt. Dat stemde haar bitter. Jens was erg boos geweest, maar leek nu wat rustiger. Maar wat ging er precies in hem om? Wat wordt zijn volgende stap? Ze kon hem vaak maar moeilijk inschatten. Het taalverschil hielp niet mee natuurlijk, ook al lukte het de laatste tijd beter om met elkaar te communiceren.  

Steeds vaker merkte ze dat ze Jens beter wilde leren kennen. Hem wilde doorgronden, voor zover dat kon natuurlijk. Ze had nog nooit een relatie gehad in haar leven, maar ze merkte dat Jens allerlei nieuwe – en fijne – gevoelens bij haar opriep. Ze wilde heel graag bij hem blijven, en ze hoopte natuurlijk dat Jens dat ook wilde. 

Ze besloot hem op te zoeken. Misschien was het tijd naar binnen te gaan. Geen wodka meer. Morgen was er weer een hoop werk te doen immers. En Jens zou moeten nadenken over de toekomst. Mascha hoopte dat dit een toekomst met haar zou zijn. Eenvoudig was dat niet, door haar illegale status.

De lachbui van Jens was overgegaan in een huilbui. Hij nam weer een paar slokken wodka en kwam tot bedaren. Hij snoof de buitenlucht op. Dat is gek, dacht hij. Ruik ik nou koeienstront? Tja, dacht Jens, ik denk aan Bykema en ik ruik stront. En ik zit er diep in.

Maar… zou de mestsilo open staan? Hij liep richting de betonnen mestopslag, een stuk verder op het erf. Het lukte niet echt om in een rechte lijn te lopen. Dichterbij de silo werd de mestgeur indringender. De opslag was goed gevuld. Zou het mangat bovenin nog open staan? Een loonwerkbedrijf had onlangs wat onderhoud uitgevoerd en misschien vergeten het dak weer te sluiten. 

Klusje voor morgen, dacht Jens. Of nu even snel kijken? 

Even snel kijken en dan naar huis. De silo was maar een meter of zes hoog. Iets meer dan driemaal zijn lengte. 

Hij besteeg de ladder die tegen de silo stond en klom moeizaam naar boven. Niet naar beneden kijken, dacht hij. 

Hij bereikte de top van de ladder. Het was wat hij dacht: het mangat stond nog open. Hij had zich laten bedonderen, maar zijn reuk was nog goed, dacht hij. De afdekking was omgeklapt. Misschien niet goed vastgezet en door de storm van laatst losgewaaid.  

Om de afdekking van het gat terug te plaatsen, moest hij nog iets verder de ladder op en zijn spieren strekken om bij het afdekzeil te kunnen. 

Hij kreeg echter niet goed grip. Zijn vingers waren koud en het zeil was glad. Nog iets verder omhoog. Hij hing nu voorovergebogen op de top van de ladder, boven het mangat.

Iemand riep zijn naam. Jens schrok. Mascha? Wat doet zij hier? Impulsief richtte hij zich op om naar beneden te kijken, maar daardoor verloor hij zijn evenwicht. Zijn lichaam zwaaide terug en hij viel van de ladder. Voorover, in het mangat.

Mascha riep zijn naam. Mascha schreeuwde zijn naam. Eerst zag zij hem nog op de ladder, daarna niet meer. Wat bezielde hem omhoog te gaan? Met de nodige drank in zijn lijf?

Mascha beklom de ladder. Ze hield niet van hoogtes, maar ze moest. Eenmaal boven probeerde ze zo dicht mogelijk bij het gat te komen. Ze riep weer zijn naam. Jens! Jens! De naam kwam telkens terug, door de echo. Beneden in de silo was het stil. Geen geluid. Mascha kneep haar ogen dicht en probeerde de geur van de mest buiten te sluiten.

Het was te laat, het was te stil. De mestgassen hadden snel grip gekregen op Jens. Het kon niet anders. Mascha wist van de gevaren. Ze keek in het gat. Zilte tranen van onmacht en verdriet mengden zich met mest. 

Ze kon niets doen. Even dacht ze na. Ze daalde snel de ladder af en rende naar het voorhuis. Daar belde ze met de vaste telefoon 112 en legde in haar gebrekkige Engels zo duidelijk mogelijk uit wat er was gebeurd en waar. Daarna pakte ze snel haar schamele bezittingen en propte die in een rugtas. Daarna greep ze het jachtgeweer dat bij de voordeur stond, rolde die in een deken en stopte nog een doosje hagelpatronen in haar tas. Ze wist precies waar die lagen, omdat ze een paar keer samen met Jens met het geweer had geschoten. 

Ze deed alle lampen op het erf aan en rende weg, over Jens’ land richting het oosten. In de richting van de Bykemaheerd.

In de verte zag ze zwaailichten. Eén ding wist ze zeker: niets zou ooit meer hetzelfde zijn.