13. Een duister gesprek

Dus de top bestaat uit vijf personen.’ Kevin Schutsma knikte. ‘Ja. Als jij meedoet, zijn we rond. Jij, ik en nog drie anderen. Je begrijpt dat ik niet vertel wie dat zijn, totdat je zegt dat je meedoet.’ Kevin nam een slok rode wijn.

Gerard Vlietstra’s hart klopte in zijn keel. Hij was al een aantal uren met Kevin in gesprek in een donker hoekje van ‘Bie Pompe’, de illegale kroeg achter het bemande tankstation van Den Andel. Tussen hen, op de tafel, stonden twee kaarsjes die zorgden voor wat licht. De duistere sfeer gaf een extra dimensie aan het gesprek. Gerard moest steeds denken aan een liedje van Rise Against. But at night we’re conspiring by candlelight. De kroeg was verder leeg, op barman Hajo na, die achter de toog – buiten gehoorafstand – glazen poetste. 

Gerards vrouw Helen wist inmiddels van het bestaan van de stille kroeg. Hij had haar gemeld dat hij er deze avond met Kevin had afgesproken. Even samen een borrel drinken. Het gesprek tussen beiden had echter in hoge mate een zakelijk karakter gekregen. Kevin had Gerard namelijk in vertrouwen verteld dat hij al een aantal maanden bezig was met het opzetten van een geheime organisatie die paal en perk wilde stellen aan de verdere uitbuiting van de provincie Groningen. ‘Het Groningerland is op,’ had Kevin gezegd. ‘De bodem is kapot. De frustratie onder de mensen neemt zienderogen toe. Beloftes worden niet nagekomen. Het vertrouwen is weg. De mensen zijn moe. De gaswinning gaat door, ook al werd gesteld dat het was afgelopen. Maar ook als álle kranen dicht gaan, blijven we aantrekkelijk voor roofbouw. Er komt misschien een kerncentrale. Wie weet wat er in de toekomst nog meer op ons afkomt. Dat moeten we voorkomen. We moeten het tij zien te keren. Het heft in handen nemen. Niet alles gelaten op ons af laten komen. We moeten laten merken dat er grenzen zijn.’ 

Gerard was geschrokken van Kevins felle toon, ook al werd die fluisterend bij kaarslicht ten gehore gebracht. Hij kende de kapper weliswaar als maatschappelijk betrokken persoon, maar vooral ook als een zachtaardige kerel. 

‘Ik zeg je eerlijk, Gerard, dat je niet de eerste bent die ik hierover spreek. Het is lastig de juiste mensen te vinden. De meesten die ik heb benaderd zijn het met me eens, maar halen uiteindelijk hun schouders op. ‘Het is wat het is en je kunt er uiteindelijk niks aan doen’, zeggen ze dan. De berusting, het fatalisme, is ongekend sterk aanwezig onder de Groningers.’ Over de middelen om de provincie ‘te redden’, zoals Kevin het verwoordde, hoefde Gerard zich geen illusies te maken. ‘Indien nodig gebruiken we geweld,’ zei Kevin. 

Dat had Gerard niet zien aankomen. Hij wist dat ze deze avond over de gaswinning en over reacties daarop zouden praten, maar hij had totaal niet verwacht dat Kevin het over een geheime groep zou hebben die ook nog eens geweld propageerde. 

‘Dat gaat toch veel te ver Kevin,’ had Gerard gezegd. ‘Dat gaat in elk geval mij te ver. Eigenrichting is verboden. Geweld gaat alle perken te buiten. Dat is nooit een oplossing.’ Hij nam een slok van zijn bier en schudde zijn hoofd.

‘Maar wat moeten we dan?’ vroeg Kevin. ‘Ons uit de provincie laten verjagen, omdat het hier onveilig is? Of trekken we een streep en slaan we terug? Eigenrichting is verboden, zeker, maar wat ons betreft is het noodweer. We hebben het recht om onze bezittingen te verdedigen. Onze huizen, onze kerken en onze monumenten. Onze bedrijven, onze kinderen, onze toekomst. Wij zijn die ellende niet begonnen. Er is meer dan voldoende rechtvaardiging voor onze zaak. En geweld passen we alleen maar toe, zoals ik zei, indien dat nodig is. Alleen als het passend is. Altijd in verhouding tot het aangedane leed. Daar waken we voor. Dat is een verantwoordelijkheid van ons vijven.’

‘Maar toch nimmer geweld tegen personen?’ vroeg Gerard. Daar lag volgens hem hoe dan ook een absolute grens die nooit overschreden mocht worden. Kevin schudde ferm het hoofd. ‘Dat is zeker niet de bedoeling, Gerard. Denk bijvoorbeeld wel aan sabotage. Denk aan blokkades. Dingen stuk maken, desnoods. Maar alleen gericht tegen objecten die hier niet horen. Nooit gericht tegen mensen. En als Groningen weer van Groningen is, als de parasieten zijn verdwenen, dan stoppen we weer.’

Gerard was nog steeds beduusd door Kevins woorden. Was dit nog de vriendelijke kapper uit Eenrum? Natuurlijk voelde Gerard ook de frustratie over de omgang met burgers, en daarbij de onmacht. Hij en Helen hadden het allemaal zelf meegemaakt met hun huis, om hun schade op een eerlijke manier vergoed te krijgen. Ze kenden ook de verhalen van anderen, vaak vele malen schrijnender. Ook kenden ze bedrijven – prachtige zaken van hardwerkende lieden – die moesten sluiten omdat de werkplek onveilig was verklaard. Bedrijven die met bloed, zweet en passie waren opgebouwd. Om van het psychische leed van de bewoners maar te zwijgen. En wat te denken, inderdaad, van de angsten van kinderen? Wat doet dat met de toekomst van de provincie?

Protesten zoals de fakkeltochten – de avond ervoor was er weer een in de stad Groningen georganiseerd – of ludieke acties zoals het uitrijden van snert, waren zinloos in Gerards ogen. Was Kevins lijn dan het enige dat restte? ‘Geweld indien noodzakelijk’? Was inderdaad sprake van ‘noodweer’? Was er echt wel een rechtvaardiging voor de acties die Kevin voor ogen had?  

De vijf aan de top zouden de grenzen bewaken, had Kevin gezegd. Als Gerard mee zou doen, dan zou hij dus ook daarover mee kunnen beslissen. Zelf mede die grenzen bepalen en in de gaten houden. Zelf mede de lijnen uitzetten. 

Hij zou ook zelf op de rem kunnen trappen. 

Zou dat een optie zijn? Meedoen en het een tijdje aanzien, en ervoor waken dat acties niet te ver gaan? Zou zijn morele kompas daarvoor geijkt zijn? Of zou deelnemen aan de organisatie, alleen maar om een tijdje mee te kijken, op zich al een grens overschrijden? Zou hij zich dan al medeplichtig maken?

Zijn vrouw Helen, die ook de avond ervoor weer had meegelopen in de protestmars, had gezegd dat ze niet kon snappen hoe Gerard lijdzaam kon toezien hoe met de belangen van de burgers in de provincie werd omgesprongen. Volgens haar was het een plicht om je stem te laten horen, door in ieder geval mee te doen met de demonstraties. Die waren zinloos en hypocriet, had Gerard steeds gezegd. De groep belanghebbenden die uiteindelijk geld verdienden met de gaswinning lachten om de demonstraties, terwijl de bestuurders die meeliepen met de protesten aardig wat boter op hun hoofd hadden. Neem bijvoorbeeld de gedeputeerde Economie, Mijnbouw en Grond, dacht Gerard. Govert Draaiman. Keer op keer liet die zijn ongenoegen blijken over het Haagse beleid inzake de gaswinning, maar wat had hij vanuit de provincie nu gedaan om het beleid te veranderen? Had hij ooit eens met zijn bestuurlijke vuist op de vergadertafel geslagen? Was hij ooit met daden opgekomen voor gedupeerde burgers? Nee. Wel had Draaiman er bijvoorbeeld mede voor gezorgd dat er – volgens Gerard – een belachelijk museum in Winsum was gekomen. Het NAM, ofwel het Noordelijke Aardbevingsmuseum. Al het geld dat daarin was gestopt had toch simpelweg naar de schadeafwikkeling en de versterking van huizen moeten gaan? Wie weet wat voor idiote plannen Draaiman nog meer in petto had met geld dat toekwam aan de burgers van Groningen. 

Gerard voelde boosheid om de verkwisting van het geld dat richting bevingsslachtoffers had moeten gaan. ‘Zouden we wat kunnen doen met het NAM,’ zei Gerard. ‘Ik zeg niet dat ik mee doe, maar wat als de club besluit iets tegen dat vreselijke museum te doen. Waar kunnen we dan aan denken? Hypothetisch dan.’

‘Goede vraag,’ zei Kevin. ‘Daar zouden we dan eerst uitgebreid met z’n vijven over kunnen praten. Misschien een explosie veroorzaken, zodat het gebouw als het ware échte bevingsschade krijgt? Het is bevingsbestendig gebouwd, maar hoe reageert het op krachten die niet via de grond gaan? Misschien deuren vastzetten, zodat bezoekers niet meer naar binnen kunnen? Iets doen met de spandoeken die de mensen naar het museum leiden? Over een precies plan zullen we dan discussiëren. Zeker geen doldrieste acties. Geen menselijke slachtoffers. Wel: afgewogen reacties. Precisiewerk. Dat museum hoort hier niet. Wij kunnen daar wat tegen doen.’

Gerard zuchtte diep. Hij kon Kevin nu direct laten weten dat hij niet wilde meedoen, en dan was het klaar. Dan hoefde hij niet zijn geweten aan een nader verhoor te onderwerpen, om te achterhalen waar hij exact stond. Maar een deel van hem hield dat tegen. Dat deel wilde een vuist maken, en werd ook nog eens – hetgeen hem verbaasde – opgewonden van het idee dat er clandestiene acties werden bedacht en uitgevoerd. Hij leefde als hoogleraar moderne muziek een normaal, braaf en vreedzaam leven. Hoe zou het zijn aan de andere kant?

Maar het belangrijkste was misschien: hij zou altijd weer uit de organisatie kunnen stappen als de koers hem niet zinde. Het ergste wat dan kon gebeuren, was dat hij misschien een andere kapper moest zoeken.

‘Plannen bedenken is misschien nog niet het moeilijkste,’ zei Kevin. ‘De uitvoering is iets anders. Dat kunnen we niet met alleen ons vijven. We zullen onze organisatie dus moeten laten groeien in de komende tijd. Ook daar hebben we wat voor bedacht.’ Kevin stond op, liep naar de bar en kwam terug met pen en papier. ‘Kijk,’ zei hij. ‘Dit zijn wij.’ Hij tekende bovenaan het papier vijf bolletjes. ‘Ieder van ons vijven maakt deel uit van de top, maar gaat ook een cel vormen met twee anderen. Een actiegroepje.’ Vanuit ieder bolletje trok hij twee lijnen naar beneden. ‘Stel het lukt je twee mensen te vinden. Dan vorm jij met die twee een cel. Die twee kennen in principe alleen jou. Niet de rest van de top. Zo stuurt ieder van ons een cel aan. Maar ieder lid van een cel mag weer zijn of haar eigen groepje beginnen. Maar jij mag niet weten wie de mensen zijn die jouw celgenoot heeft benaderd voor zijn groepje. Zowel voor hun als jouw veiligheid. En zo gaat het verder.’ Kevin tekende een boomstructuur. ‘Stel dat er een keer een cel wordt opgerold. De risico’s voor onze organisatie zijn dan minimaal. Alle communicatie verloopt langs de celhoofden. En alleen jij, ik en de drie overigen uit de top weten dat het bij ons eindigt.’

Een slimme organisatie, mede opgezet voor de veiligheid. Maar wat betekent ‘veiligheid’ precies, vroeg Gerard zich af, als het gaat om de gaswinning enerzijds en deelnemen aan Kevins groep anderzijds? Wat waren de risico’s daadwerkelijk, en welk risico was hij bereid te nemen?

Gerard merkte dat de hoeveelheid informatie die hij van Kevin had gekregen, hem had vermoeid. Het was inmiddels al elf uur in de avond. ‘Ik ga er over nadenken,’ zei hij. ‘Ik laat het je weten als ik eruit ben, of nog vragen heb.’

‘Dat is goed,’ zei Kevin. ‘Maar niet over de telefoon. Kom langs op de zaak, na half zes, als ik geen klanten meer heb.’

Gerard liep weer naar huis. Buiten was het mistig. Hij hoopte dat Helen al sliep, om een vraag als ‘was het gezellig?’ te kunnen vermijden. 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *