Tegen drie uur in de middag parkeerde gedeputeerde Govert Draaiman zijn zwarte Audi S8 bij het fonkelnieuwe gebouw van het NAM op het Boogplein in Winsum. De auto bleek veel te groot voor de smal en scheef aangelegde parkeerhavens bij het donkerrode gebouw, zodat Draaimans voertuig anderhalve parkeerplaats in beslag nam.
Naast Govert zat zijn oudste zoon Rupert, wethouder van de gemeente Wad & Klei. Vader en zoon zouden vanmiddag officieel en feestelijk overgaan tot het openen van het NAM: het onlangs opgeleverde Noordelijke Aardbevingsmuseum. Bij het uitstappen werden ze begroet door Jannes Kelder, de vanuit de Randstad ingevlogen kersverse museumdirecteur. Het was een mooie winterse dag. De temperatuur lag enkele graden boven nul en het was half bewolkt.
Na een zoektocht van enkele jaren bleek het Boogplein in Winsum uiteindelijk de beste keuze voor de locatie van het NAM. Dat dorpsgebied stond immers al jaren leeg en niemand had het voor elkaar gekregen een acceptabele invulling te verzinnen voor het centraal gelegen terrein, ondanks vele dure onderzoeksrapporten en ontelbare vergaderingen. Dankzij slimme politieke manoeuvres was het Govert Draaiman vanuit de provincie, en zijn zoon Rupert vanuit de gemeente, gelukt om het grote gapende gat van Winsum te vullen met het museum. De dorpsbewoners waren in de loop der jaren zodanig murw geslagen door het jarenlange zoeken naar een goede bestemming, dat ze de komst van het museum gelaten hadden geaccepteerd.
De bouw en de inrichting van het NAM had ongeveer anderhalf miljard euro gekost, een stevig bedrag dat door de gemeente Wad & Klei, de provincie Groningen en het Rijk was opgehoest.
In de gemeenteraad had de hoogte van de gemeentelijke bijdrage aan het project weliswaar tot enig gemopper geleid, maar uiteindelijk werd unaniem ingestemd met de uitgave ervan. Even was het spannend geweest. Tijdens een van de debatten over de komst van het museum namelijk vroeg een net gekozen, nog jong en ambitieus raadslid aan de verantwoordelijke wethouder – Rupert Draaiman – hoe het toch mogelijk was dat zo’n duur gebouw neergezet kon worden, terwijl duizenden burgers nog wachten op versterking van hun huizen en nog wachten op een fatsoenlijke vergoeding van hun schade. Het antwoord was even simpel als intrigerend geweest: het geld voor het museum, zo maakte de wethouder duidelijk, kwam uit een speciaal fonds om de leefbaarheid in het bevingsgebied te vergroten. De bouw van het museum zou dus niet ten koste gaan van de versterkingsoperatie of de schadeafhandeling. Op de vervolgvraag of het geld uit het leefbaarheidsfonds dan niet kon worden overgeheveld om de versterking van de huizen te bespoedigen, schudde de wethouder resoluut het hoofd. ‘Het zijn verschillende geldstromen,’ had hij geantwoord. ‘Geld uit het ene potje kan natuurlijk niet zomaar naar een ander potje.’ Het jonge raadslid waagde het nog een laatste vraag te stellen: waarom is het geld niet van meet af aan ingezet om direct ten goede te komen aan de veiligheid van de burgers? De wethouder verwees naar de raadsnotulen van enige jaren geleden. Daaruit volgde dat de gemeenteraad het geld dat exclusief was bedoeld voor de leefbaarheid, zonder discussie gretig had geaccepteerd. ‘Daar valt niets meer aan te doen,’ zo stelde de wethouder. ‘Gedane zaken nemen geen keer.’
Rupert Draaiman had in zijn jaren als wethouder laten zien dat hij over minstens zoveel politiek talent beschikte als zijn vader. Govert wist het zeker: eens zou zijn zoon het schoppen tot minister, of misschien zelfs minister-president.
Voorafgaand aan de opening van het NAM kregen Govert en Rupert Draaiman van museumdirecteur Kelder een enthousiaste rondleiding om en in het gebouw. Het museum was gericht op bezoekers uit binnen- en buitenland die graag eens kennis wilden maken met de gevolgen van de aardgaswinning in het Groningerland. Grote spandoeken binnen en buiten het dorp – steeds nét een beetje scheef opgehangen – leidden bezoekers met pakkende slogans naar het pand. ‘Van scheur tot klemmende deur – bezoek het NAM!’, viel erop te lezen. En ook: ‘Kom mee en ervaar een drie komma twee!’
Aan de voorkant van het museum wapperden een zestal Groninger bevingsvlaggen. Aan de zijkanten van het gebouw waren, schuin naar beneden lopend, houten stutten geplaatst. Voor de sier, natuurlijk, want het gebouw was extreem bevingsbestendig gebouwd. Het was het meest veilige en robuuste gebouw in de provincie. Kwade tongen beweerden dat onder het museum een bunker was geplaatst om bestuurders uit de omgeving – waaronder die van stad en provincie Groningen – een veilig onderkomen te kunnen bieden in geval van een verwoestende beving, een aanstaande oorlog of een andere dreiging.
Vrijwel niets in het gebouw was waterpas gebouwd. Met opzet stonden deuren, raamkozijnen en vloeren steeds een aantal graden uit het lood. Op deze manier kon het publiek zelf voelen en zien hoe het was om rond te lopen in een Gronings gebouw dat getroffen was door een stevige beving of dat door de gaswinning was verzakt. Een speciaal luchtsysteem simuleerde – zonder dat het echt vervelend werd – een continue tochtstroom, alsof er buitenlucht via kieren tussen raamkozijnen en muren naar binnen kwam. Zo voelde het net als in het echt.
Naast een doorlopende expositie van foto’s van de gaswinning, van gesloopte en gestutte panden, van schade en van herstelwerkzaamheden, kende het museum – speciaal voor kinderen en nieuwsgierige volwassenen – een unieke kamer waarin (uiteraard op veilige en gecontroleerde wijze) een Groninger beving gevoeld én gehoord kon worden. Daarbij kon met een simpele druk op een knop gekozen worden uit een beving met een magnitude van 1,4 of 2,7 op de schaal van Richter. Tegen slechts een kleine meerprijs kon een beving van 3,2 op de schaal van Richter worden ervaren. Een klein informatiebordje in de bevingskamer informeerde de bezoeker dat er in het echt nog zwaardere bevingen geweest waren in het Groningerland. Het museum had tenslotte vooral een educatieve doelstelling.
Govert en Rupert Draaiman liepen na afloop van de korte rondleiding met Jannes Kelder naar de zaal waar de openingshandeling zou worden verricht. Die zaal, de Slochterenhal genoemd, was al goed gevuld met genodigden en journalisten.
‘Het is prachtig geworden,’ zei Govert Draaiman tegen Kelder. ‘Het is een heel mooi museum waar iedere Groninger trots op mag zijn. Het is fijn dat we nu allemaal een plek hebben waar we de herinnering aan de gevolgen van de gaswinning levend kunnen houden.’ Directeur Kelder was zichtbaar blij met het compliment.
Vlak voordat ze de Slochterenhal binnenstapten, schoot Govert Draaiman iets te binnen. ‘Ik heb nog een vraag, meneer Kelder. Ik heb binnenkort nog een passende locatie nodig om iets wereldkundig te maken. Iets dat de toekomst van de Groningers raakt, maar dat ook van nationaal belang zal blijken te zijn. Mijn plannen voor het Groningen van morgen. Denkt u dat uw museum daarvoor geschikt kan zijn? Ik zit te denken aan een toespraak, live uit te zenden op de regionale televisie en radio. Uiteraard zal het vanzelf ook de nodige publiciteit opleveren voor uw museum.’
De museumdirecteur knikte driftig het hoofd. ‘Dit zal de perfecte locatie daarvoor zijn, meneer Draaiman!’ zei hij. ‘We voelen ons vereerd!’ Govert en Rupert Draaiman keken elkaar tevreden aan.
Even later, na korte toespraken van vader en zoon Draaiman, werd de symbolische openingshandeling verricht: het opendraaien van een grote rode afsluitkraan, die als museumstuk stond opgesteld in de Slochterenhal.