3. Fakkeltocht

Toch snap ik nog steeds niet waarom je niet met me mee gaat. Je moet het helemaal zelf weten natuurlijk, maar ik begrijp het niet.’ Helen Wever keek in de spiegel boven de spoelbak in de slaapkamer om te zien hoe haar krullen vielen. Ze schudde haar hoofd. Laat maar, dacht ze, want ze zou waarschijnlijk de hele avond een muts op hebben. Televisie en Radio Groningen had een koude avond voorspeld. Buiten nam de wind al toe, happend naar hun oude dijkhuisje in Den Andel.

In de spiegel zag ze haar echtgenoot, Gerard Vlietstra, achter haar op het bed zitten. De hoogleraar moderne muziek stond op het punt zich om te kleden. Hij droeg, voor hem uitzonderlijk, een donkerblauw pak. Hij was die middag bij de oratie van een collega geweest in de aula van het Academiegebouw, en had een toga gedragen. Daaronder hoorde niet een spijkerbroek met geblokt overhemd, wat hij normaal op zijn werk droeg.

Gerard keek in de spiegel naar zijn vrouw, die haar oorbellen in deed; elke bel bestond uit vier kleine parelmoerkleurige bolletjes, door fijne zilverkleurige staafjes verbonden met een blauw bolletje in het midden. 

‘Als je heel graag wil dat ik mee ga, dan doe ik dat. Maar het heeft zo weinig zin, Helen. We hebben het hier vaker over gehad. Een totale verspilling van tijd. De hoeveelste fakkeltocht is het vanavond? De vijfde? Volgende maand is de zesde? Is er sinds de eerste iets veranderd? Is de situatie verbeterd?’

‘De productie wordt afgebouwd. Dat is wat we willen en dat is wat we voor elkaar hebben gekregen.’

‘In zoverre is er iets veranderd,’ zei Gerard. ‘Maar dat komt toch niet door de fakkeltochten? Ik kan me niet voorstellen dat ze er iets aan hebben bijgedragen. En de ellende gaat maar door. De versterkingsoperatie leidt tot verzwakking. We worden tegen elkaar uitgespeeld, Helen. De ene bewoner zit in een prachtig nieuw huis, de ander kijkt er jaloers naar door de scheuren in zijn muur. Een paar weken geleden was er ook weer een aardbeving. Het houdt niet op. We moeten niet vergeten nog even rond het huis te lopen. Het was best een grote.’

Helen knikte. ‘Maar je moet toch iets doen Gerard? Alles gaat kapot. Mensen zitten al jaren en jaren in bestuurlijke en financiële ellende. Je kunt niet aan de zijlijn blijven staan. Je moet een statement maken. Met de vuist op tafel slaan. Mensen wakker schudden. Ik snap het niet, Gerard. Je kan toch niet passief aan de kant blijven staan? Je kunt toch niet toekijken en niets doen?’

Gerard schudde zijn hoofd. ‘Het is allemaal zo zinloos, Helen. Wat las ik net op de nieuwsapp van TRG. Ook de Commissaris van de Koning loopt vanavond mee. En die gedeputeerde, Draaiman. Om de Groningers een hart onder de riem te steken en om Den Haag te laten zien dat echt iedereen in de provincie, dus ook het bestuur, vindt dat het allemaal veel te lang duurt. Dat het leed moet stoppen. Dat er sneller gewerkt moet worden. Dat de ongelijkheid stopt. De brutaliteit! Ze zijn medeplichtig aan de systemen die de regering heeft opgezet. Ze hadden van meet af aan moeten zeggen: we werken er niet aan mee. Ze hebben het veel te veel op hun beloop gelaten. Maar goed, vanavond mooie televisiebeelden, vermoed ik. Mevrouw de Commissaris die in de kou met een ernstig gezicht haar zorgen uitspreekt over het Haagse beleid inzake de gaswinning. Met achter haar enkele duizenden Groningers, een ieder met een brandende fakkel, een vlag of een spandoek in de hand. Kritiekloos opgetekend en uitgezonden door de jongens en meisjes van TRG. Ik word er cynisch van. Moedeloos.’

‘Ik denk dat het belangrijk is dat ook dat gebeurt. Iedereen moet zien dat we het niet pikken. Ik ben het met je eens hoor; het is hypocriet. Maar er gebeurt iets. Er is aandacht voor ons. Het komt vast ook in het landelijke journaal. Het zal bijdragen aan het ombuigen van de publieke opinie. Ook de mensen in Limburg en Brabant moeten zien wat hier gebeurt.’

Helen en Gerard zwegen een tijdje. Helen frunnikte nog wat aan haar krullen, Gerard hing zijn colbert op een knaapje.

‘Nou, ik ga naar beneden,’ zei Helen. ‘Marieke haalt me zo op en dan rijden we samen naar de stad. We verzamelen op de Vismarkt.’ Helen gaf Gerard een vluchtige kus. ‘Heb jij nog plannen?’

‘Niet echt,’ zei Gerard. ‘Misschien nog even wat verder werken aan een artikel. En misschien zie ik je nog op de live beelden van TRG.’

Helens gezicht ontspande. Een glimlach. ‘Als ik een camera zie, zal ik naar je zwaaien.’

Gerard zat nog even op het bed, nadat Helen naar beneden was gelopen. Langzaam schudde hij zijn hoofd. Zinloos, dacht hij. Een waste of time.

Hij voelde zich somber. Plots schoot het refrein in zijn hoofd van een liedje van Eric Burdon: Somewhere is there a solution / If there is we’ve got to find it / And get our heads and hearts behind it / But right now I don’t know what to do.

Zou er een andere weg zijn die leidt naar rechtvaardigheid? Gerard wist het niet. Hij kleedde zich verder om en ging naar beneden.

2. Een gewaagd plan

Nou jongens, ik ben benieuwd wat jullie ervan vinden.’ Govert Draaiman, gedeputeerde Economie, Mijnbouw en Grond, deed een stap terug van de grote eiken tafel in zijn werkkamer in het Groningse provinciehuis en vouwde zijn armen over elkaar. De tafel lag vol papieren. ‘Jullie zullen het met mij eens zijn dat dit het meest ambitieuze plan is dat ooit is bedacht voor onze provincie.’

De werkdag liep langzaam ten einde. Buiten scheen nog een flauw zonnetje, maar de schemering begon zich stilaan te tonen. Het Martinikerkhof, waarop Draaimans werkkamer uitkeek, lag vol kleurig herfstblad.

Britt Zuller, de persoonlijke adviseur van de gedeputeerde, weekte haar ogen los van de vele bouwtekeningen en posters met artist’s impressions van het plan. Draaiman had het zojuist in vertrouwen gepresenteerd aan haar en aan Derk Tjam, de nieuwe woordvoerder van Draaiman. Britts eerste indruk was dat het plan, op zijn zachtst gezegd, nogal on-Gronings was. Spectaculair, maar tegelijkertijd krankzinnig. In haar ogen was het volstrekt onuitvoerbaar. Absurd zelfs. Dat viel echter niet openlijk en direct te melden aan deze gedeputeerde. Eerlijk advies werd te allen tijde verwelkomd, gevraagd en ongevraagd, maar het moest wel in lijn zijn met Draaimans beleid.

Britt trok haar donkerblauwe jasje recht en veegde een stofje van haar revers. ‘U heeft helemaal gelijk, meneer Draaiman. Het is werkelijk een heel ambitieus plan. Ik durf zelfs te stellen, met permissie, dat het een gewaagd plan is. Het is… uniek, maar het zal daarom ook de nodige tongen losmaken.’

Draaiman knikte instemmend. De kalende, rijzige man duwde zijn bril dichter op zijn ogen. Een tevreden glimlach vormde zich op zijn gezicht. ‘Het is het beste wat we op dit moment voor de Groningers kunnen bedenken, Britt. Ik ben blij dat je er ook zo over denkt. Ik heb er lang en goed over nagedacht. Dat kun je wel zien. Het is eindelijk tijd om iets terug te doen. De Groningers zijn genoeg gemangeld. We sluiten langzamerhand de gasputten en we gaan ze nu iets geven waar ze al jaren naar vragen en om bidden: een toekomst. Een toekomst waarin ze zullen geloven. Dit plan geeft iedere Groninger weer hoop en perspectief. Een gezamenlijk doel. Ze zullen eindelijk weer trots op zichzelf en de provincie kunnen zijn. Niet meer die tobberige, neerwaartse blik. Niet meer dat negatieve. Ze zullen omhoog kijken, met trots! Eindelijk kunnen de Groningers boven zichzelf uitstijgen. En voor mij, als bijvangst, een perfect plan waarmee ik na jaren van trouw aan de overheid in stijl afscheid kan nemen van de politiek. De vraag is niet of, maar wanneer we het gaan lanceren.’ Draaiman staarde enige tellen naar de uitgespreide papieren en bracht zijn blik naar zijn jonge woordvoerder. ‘En jij, Derk? Wat vind jij? Ben je ook zo onder de indruk?’

Derk Tjam durfde zijn ogen niet los te maken van de tafel. Zo veinsde hij de plannen nog eens beter te bekijken. Hij hoopte dat de gedeputeerde aan zijn stem niet zou merken hoe nerveus hij was geworden. Hij was nog maar een maand of vijf in dienst als woordvoerder van Draaiman. Een half jaar geleden was hij nog druk doende de laatste hand te leggen aan zijn afstudeerscriptie. Nu moest hij zijn mening geven over Draaimans plan. Wat hij ervan vond? Het plan was belachelijk, dacht Tjerk. Ronduit stupide. Niet uitvoerbaar. In zijn hoofd kon hij het hoongelach al horen, als hij over enkele weken geroepen werd vragen van de pers te beantwoorden. Maar belangrijker nog: wat zou dit uiteindelijk met de Groningers doen? Die zaten niet op dit plan te wachten. Echt niet.

Tjerk moest iets zeggen. De stilte duurde te lang. Hij trok zijn stropdas recht, zette zijn theemok met provincielogo op de grote eiken tafel en zei, met een licht Fries accent: ‘Het is zonder meer ambitieus, meneer Draaiman. Het is zeker gewaagd, zoals Britt zegt. Het is een ambitieus en gewaagd plan dat onze provincie op een hoger niveau zal tillen.’

Draaiman knikte tevreden. Wat heb ik toch een mooi team om me heen, dacht hij. Er moest natuurlijk nog heel wat gebeuren om het plan te realiseren,. De financiering was nog lang niet rond, de grondaankoop was nog onzeker en hij zou al zijn overtuigingskracht nodig hebben om het geheel bij alle partijen vlot te trekken. Maar de eerste miljoenen had hij al binnen, mede omdat velen hem het nodige verschuldigd waren. Het was tijd om te incasseren. En om zijn team te trakteren. ‘Kom jongens, we ruimen op. Het is tijd om het plan te vieren. Tijd voor een borrel in De Witte Kraai!’ Zowel Britt als Tjerk konden een diepe zucht ternauwernood onderdrukken.

1. Proloog

Terwijl de zon langzaam zakte, wachtte de zwartgeblakerde kwelder boven Den Andel op de nacht. Groepen meeuwen streken neer op de geschroeide velden en startten hun eeuwige praat. De maan, bijna vol, gaf het geschonden land een zilveren glans. Hier en daar dwarrelde een sliertje rook uit de grond. Kuilen en kleine kraters ontsierden het aangeslibde land.

Een oude vrouw met lang grijs haar zat geknield op de kwelder, de armen wijd omhoog geheven. Op haar handen zaten zwarte vegen. Een oud litteken liep van rechts naar links over haar voorhoofd. Ze prevelde woorden, kort en lang, lang en kort, die na enige tijd in cadans kwamen om uiteindelijk te verdwijnen in een hartverscheurende zang.

De grond bewoog. Heel kort – een trilling.

Bovenop de zeedijk keken zeven wolven zachtjes jankend naar de oude vrouw. Ze hadden geen aandacht voor de schapen die een meter of tien van hen verwijderd roerloos naar de grond staarden.

Hoog in de lucht vlogen een arend en een vale gier, in cirkels van oneindigheid.