Het was rustig in herberg ‘De Blinde Buizerd’. Op de benedenverdieping van het oude pand aan de Hoofdstraat in Pieterburen, in een hoek bij het raam, zat een ouder stel aan een tafeltje. Ze hadden beide een glas rode wijn voor zich en een schaaltje pinda’s. Op hun tafeltje lag een foldertje en een reisgids. Ze praatten zacht. In een andere hoek van de ruimte, half in het donker, zat een jonge vrouw. Ze droeg zwarte schoenen, een zwarte broek, een zwart shirt en een rood schort. Ze had net haar eerste werkdag achter de rug in de herberg als schoonmaakster en kamermeisje en lepelde een macaronimaaltijd naar binnen die eigenaar, kok en barman Henry haar had voorgeschoteld. Buiten was het fris, maar droog. Het was rond half elf op een woensdagavond.
Op een hoge kruk, bij de donkerbruine bar, zat dichter Jack, die ook bekend stond als Daniel. Hij was, zoals altijd, gekleed in een te krap zittend zwart pak met krijtstreep. Op zijn hoofd droeg hij een zwarte Fedora. Voor hem, op de bar, lag een notitieboekje met een pen. Af en toe schreef hij iets op. Een woord, een zin of een letter. In zijn linkerhand hield hij een dubbele Amerikaanse whisky.
Hij was die dag rond elf uur opgestaan met een lichte hoofdpijn. Met behulp van een glas whisky en een zelfgemaakte uitsmijter wist hij die te verdrijven. Zo begon vrijwel iedere dag in zijn huidige leven. De middag had hij doorgebracht in zijn schamele, schimmelige huisje aan de westrand van Pieterburen, aan de weg naar Wierhuizen. Hij had gelezen, geschreven en gerookt, maar vooral veel nagedacht en stevig gedronken.
In zijn kleine woonkamer lagen honderden notitieboekjes met gedichten en gedachten, toevertrouwd aan de vergetelheid. Ooit, jaren geleden, had hij furore gemaakt met zijn niets verbloemende poëzie, ruw als het Groningerland, indringend voorgedragen in de ruige zeemanskroegen van Lauwersoog en in de verscholen bruine cafés van de stad Groningen. Nu had de duivel van de drank hem in zijn klauwen, en was hij in de ogen van velen verpulverd tot eigenaardig dorpsvermaak. Eens in de zoveel tijd liep hij dronken door het dorp, warrig zijn oude successen declamerend.
Bij tijd en wijle hielp hij Henry met wat klusjes in en rond de herberg. Dat stelde hem in staat de barrekening te vereffenen. Voor het overige teerde hij op wat spaargeld, afkomstig uit de erfenis van zijn ouders.
Deze dag had hij bijzonder veel zitten piekeren over zijn rol in Beweging 59. Hij vond het een briljante zet dat de groep de moord op Govert Draaiman had opgeëist, zonder er ook maar iets mee te maken te hebben. Maar de vraag die hem had beziggehouden, luidde: zou hij zover gaan om ooit zelf een wapen op te pakken? Was daar voldoende rechtvaardiging voor? Zou hij daarvoor het lef hebben? De morele kwestie had geleid tot aardig wat extra inname van whisky. Tot een antwoord was het nog niet gekomen.
Rond zessen was hij, zoals vrijwel iedere avond, voor een drankje en een eenvoudige maaltijd in herberg ‘De Blinde Buizerd’ beland. Als hij daar eens een avond niet was, zat hij in stille kroeg ‘Bie Pompe’ in Den Andel.
‘Het is nog rustig,’ zei Jack tegen Henry, die achter de bar wijnglazen poetste.
‘Klopt,’ zei de barman. ‘De zeehonden zijn verdwenen en het wadlopen moet nog loskomen. Het zal vast wel weer wat aantrekken.’
‘Ja, vreemd toch,’ zei Jack, met een wazige blik. ‘Waar zijn die beesten toch gebleven? Ik heb geen idee.’
Henry trok zijn wenkbrauwen omhoog. Het was weer zover. Zodra Jack wazig en glazig begon te kijken en de boel niet meer goed op een rijtje had, was dat een teken dat de drank de besturing had overgenomen. Dan was het voor Henry zaak om goed op te letten, om zijn klanten niet te verliezen.
‘Nou,’ zei Henry. ‘Ik denk dat je wel weer genoeg hebt gehad. Tijd om weer eens huiswaarts te gaan. Denk nou even na over die zeehonden. Je weet precies wat er mee gebeurd is.’
Jack sloeg de dubbele whisky in twee slokken achterover.
‘Die zeehonden…,’ zei Jack. ‘Weggelopen? Gestolen? Of gepakt door de wolven?’
Henry schudde zijn hoofd en zuchtte. ‘Onze zeehonden zijn verhuisd, Jack. Dat weet je heel goed. Naar een flatgebouw op Lauwersoog. Daar hadden we het vorige week nog over.’
Jack schudde langzaam zijn hoofd. ‘Ik kan dat moeilijk geloven, Henry. Vreemde situatie, toch?’ Hij gebaarde met zijn hoofd naar de vrouw in de hoek, die haar pastamaaltijd bijna op had. ‘Heb je nieuw personeel?’
‘Ja,’ antwoordde Henry. ‘Die kwam begin deze week aanlopen. Je zult haar nog niet eerder hebben gezien. Toen ze aan de deur stond had ze honger en duidelijk slaapgebrek. Ze wilde een bed en wat eten, maar ze had geen geld. Tegen kost en inwoning doet ze nu de kamers en maakt ze schoon. Vandaag was haar eerste werkdag.’
‘Komt ze uit de buurt?’
‘Geen idee,’ zei Henry. ‘Het is lastig communiceren met haar. Ze kan een heel klein beetje Nederlands en Engels. Eerst dacht ik dat ze uit Friesland kwam, met die zware tongval. Maar het beetje Fries dat ik ken, snapt ze niet. Ik heb geen idee. Komt vast uit Bulgarije of zo.’
‘Joegoslavië denk ik dan,’ zei Jack.
Hij stond op van de barkruk en wankelde richting de vrouw in de hoek. Plots draaide hij zich om en liep naar het oudere stel bij het raam.
‘Zo, en wat brengt jullie naar de parel van Nederland?’ zei Jack.
De twee voelden zich ongemakkelijk, nu ze zo direct werden aangesproken door een man die duidelijk onder invloed van alcohol was.
‘We komen uit Utrecht,’ zei de man voorzichtig. ‘We beginnen morgen met de Aardbevingstour die door het Noordelijke Aardbevingsmuseum is uitgezet.’
Jack pakte het foldertje op, dat de tour betrof. Een autorit langs gestutte boerderijen. Jack schudde zijn hoofd. ‘Het is godgeklaagd,’ zei hij.
‘We hadden vandaag de zeehondjes nog even willen zien,’ zei de vrouw. ‘Maar we hoorden van de eigenaar hier dat ze zijn verdwenen.’
Jack knikte. ‘Dat is inderdaad een vreemd verhaal, mevrouw. Het mysterie van Pieterburen.’
Jack legde het foldertje terug. ‘Nou, veel plezier met de tour. Namens alle gedupeerden heet ik u van harte welkom in wingewest Groningen. Heeft u gehoord van de verzetsgroep die hier actief is? En van de moord op de gedeputeerde?’
De man knikte. ‘Jazeker, dat was landelijk nieuws natuurlijk. Dat is nogal wat hoor. Ik snap de frustratie van de Groningers, rondom de afwikkeling van de schade en zo, maar een moord plegen… dat is andere koek.’
‘Dat is Groninger koek, meneer!’ riep Jack fel. ‘Die Draaiman vertegenwoordigde het kwaad! Het is heel goed dat hem een lesje is geleerd! Het is echt een hele mooie brief geworden waarmee de dood van Draaiman is opgeëist! Dat hebben we heel goed aangepakt!’
De man en de vrouw keken geschokt. ‘Suggereert u nu dat u erbij betrokken bent?’ zei de man.
Jack wankelde een tijdje zwijgend bij het tafeltje. ‘Natuurlijk niet meneer,’ zei hij na een tijdje, op rustige toon. ‘Ik bedoelde dat het goed is dat we hier mensen hebben die voor ons opkomen en met hun vuist op tafel durven te slaan. Maar misschien slaan ze soms te hard, inderdaad. Ik weet het niet. Ik wens u een fijn verblijf in Groningen.’
Bij wijze van afscheid zwaaide Jack naar Henry, en liep de herberg uit. De man en de vrouw dronken snel hun wijn op, mompelden een ‘goedenacht’ naar Henry en namen de trap omhoog, naar hun kamer.
De jonge vrouw aan de andere kant van de ruimte had haar eten op. Ondanks dat ze niet goed Nederlands sprak, had ze de conversatie tussen Jack en de toeristen aardig goed kunnen volgen. Ook wat haar betreft had het gesprek op een zeker moment een erg interessante wending gekregen.
